Oorlogservaringen en nasleep
Inhoud:
Politie Opleiding Schalkhaar (P.O.B.)
Standplaats Rotterdam Westersingel
Gevlucht van Stuttgart naar Ter Apel
Gearresteerd door de Landwacht
Gearresteerd door vrienden (POD)
Terug naar politiebureau Oostervantstraat
Schadeloosstelling Nederlandse Dwangarbeiders WO II
Herkent u zich in dit
verhaal, of kunt u hierover mededelingen doen?
Neem dan contact op met
De
getoonde foto’s in deze homepage mogen niet worden gekopieerd
zonder
schriftelijke toestemming van Ruud Hoppes.
Inleiding
Het
was oorlog, november 1942. De Duitse bezetter eiste werknemers in de
metaal-industrie als eersten op voor tewerkstelling in Duitsland.
De 18 jarige Ruud Hoppes
wilde zich daaraan onttrekken. Hij meldde zich aan bij de Arbeidsdienst en toen
die diensttijd voorbij was meldde hij zich aan voor een opleiding bij de
staatspolitie.
Als machinebankwerker stond
hij voor de keus: of wapens maken waarmee vrienden werden gedood, of een
politieopleiding volgen en goede vaderlander blijven en doen wat in zijn
vermogen lag om dat in de praktijk te brengen.
De op Duitse leest
geschoeide militaire opleiding en de verplichting van de Germaanse groet bij de
dienst kon geen afbreuk doen aan zijn eigen politieke instelling en zijn eigen
normen van medemenselijkheid en zijn eigen mening over wat goed en wat kwaad
was. De ceremonie er op de koop toe bij nemen, dat was de prijs die er voor
betaald moest worden om aan dwangarbeid naar Duitsland, of aan een saai en doelloos
leven als onderduiker, te ontkomen. De aantrekkelijkheid om een
politieopleiding te kunnen volgen, speelde een tweede rol op de achtergrond
mee.
Met dat doel voor ogen
maakte de toen 19 jaar oude Ruud Hoppes de stap naar de opleiding bij de
staatspolitie. Daar trof hij veel lotgenoten aan met dezelfde instelling als
hij: “onderduiken bij de vijand”.
Na de oorlog werden zij die
zich voor de arbeidsdienst en voor de staatspolitie beschikbaar hadden gesteld,
als derderangs Nederlanders gekwalificeerd. Het gevolg daarvan was dat Ruud na
de oorlog zijn oorlogsverleden steeds angstvallig voor zijn omgeving heeft
verzwegen. Zijn oorlogservaringen en de daaraan gerelateerde verdenkingen
hebben Ruud op den duur getraumatiseerd. Van dat juk wil hij zich ontdoen, door
openheid van zaken te geven over het hoe en waarom.
De door Ruud Hoppes zelf opgeschreven ervaringen en belevenissen hadden, als geïnteresseerde in de oorlogsgeschiedenis, mijn interesse. Ik heb deze tot een geheel van hem mogen samenstellen en voorzien van foto’s en documentatie uit zijn archief.
Henk van Alteren
Apeldoorn, juli 2007
Jeugd en ouderlijk huis
Als je oud, of liever gezegd
ouder wordt, passeren vaak jeugdherinneringen de revue. Ook in dromen gaan de
beelden van vroeger weer gestalte krijgen. Je bladert in fotoalbums, praat met
kinderen en bekenden over vroeger en je ziet dan hoe omstandigheden en het
noodlot je leven heeft bepaald.
Hoe kwam ik bij de Arbeidsdienst en vervolgens bij de Staatspolitie?
Ik werd geboren 4 februari
Soms op het land aardappels
rooien bij de boer. Daar deed ook mijn moeder aan mee. Een rij rooien (
`
1927
met vader op foto - 1928 met moeder op foto.
Ik volgde de lagere school
en zou daarna graag middelbaar onderwijs volgen. Maar voor arbeiders kinderen
als ons was daarvoor geen plaats, ondanks goede rapportcijfers.
Het werd Ambachtschool en
dat was al heel wat. Wel 6 dagen in de week
Goede rapportcijfers, maar voor
verder leren was geen geld.
De aanvraag voor een
Rijksstudiebeurs door het hoofd van de school.
Intussen probeerde het hoofd
van de openbare lagere school op 20 februari 1939 een Rijksstudiebeurs voor mij
aan te vragen om mijn hartenwens in vervulling te laten gaan: de Zeevaartschool
te Vlissingen. Maar de oorlogsdreiging werd mijn struikelblok. Verder dan maar
de Ambachtsschool afmaken voor het diploma als bankwerker in de
metaalindustrie. Dat was april 1941. Toen naar de fabriek ter plaatse. Achtenveertig
uur werken voor een weekloon van 1 rijksdaalder.
Toch nog maar naar de
Handelsavondschool.
Arbeidsdienst
Omstreeks november 1942
kwamen de eerste oproepen voor mensen die werkzaam waren in de metaalindustrie,
om gekeurd te worden voor de
arbeidsinzet in Duitsland. Dus zoeken naar een oplossing om eraan te
ontkomen. Dan maar kiezen voor het kamp bij ons in het dorp van de Nederlandse
Arbeidsdienst (NAD). Dat was 6 januari 1943. Het was daar ook nog een betere
omgeving dan mijn werk op de fabriek. Ik ervoer daar de voor mij ongekende
weelde van gratis sportbeoefening. Bovendien nog gratis werkkleding en werkschoenen
en daarbij goed eten. In verhouding tot de gedwongen werkverschaffing voor
werklozen van voor de oorlog, was dat een weelde. En de algemene sfeer onder de
Arbeidsdienstmannen was anti N.S.B.
De Arbeidsdienstmannen van het kamp
Ter Apel. Links bij pijl Ruud Hoppes.
Politieopleiding
Schalkhaar
Maar na het einde van de
opleiding midden 1943 kwam opnieuw de dreiging tewerkgesteld te worden in Duitsland.
Ik overwoog om onder te duiken. Mijn kampcommandant en plaatsgenoot, een goede
vaderlander, kwam echter met het voorstel om mij te melden voor een
politieopleiding. Van fabrieksarbeider tot politieman betekende bovendien een
onverwachte promotie voor mij. En zo belandde ik op 7 juli 1943 voor opleiding
bij de Politie Opleiding Bataljon (P.O.B.) in een plaatsje dat Schalkhaar
heette.
Ingang van het Politie
Opleidingsbatallon Schalkhaar.
Binnenplaats van het Politie
Opleidings Bataljon Schalkhaar.
De opleiding was zwaar. ’s ochtends om
6 uur het bed uit en
Marsoefening.
Lichamelijke oefeningen op de
straatstenen. Niet zeuren!
Oefeningen met karabijn.
2de van rechts Ruud Hoppes - 3de
van rechts Jan de Jong.
De schietoefeningen vonden
plaats in de omgeving van Gorssel. D.w.z. ’s morgens om 6 uur opstaan, 3 uur
lopen naar de schietbaan, 1 uur schietoefening en weer 3 uur terugmarcheren
naar Schalkhaar. Daar arriveerden we dan weer om ca. 13.00 uur. Tussen de
marsen door kregen we eenmaal een korte pauze.
Het
leerboek 15e druk 1 september 1942 uit de vooroorlogse periode
waaruit we tot ’s avonds 10 uur les kregen van een voormalige veldwachter.
Het
boek was gebaseerd op de vooroorlogse Nederlandse wetsartikelen. In het hoofdstuk
“De inrichting der Politie” blz. 250 staat nog “De magistraten van de politie
worden benoemd door de Koningin”.
De 4e
Sectie van de 1e Politie Compagnie Schalkhaar. Namen die ik mij nog
herinner zijn:
middelste rij van l. naar r.: Draaijer - Geurts - Melgert - Nootenboom - ? -
Oosting - Jacobs - Maarten de Jong – W. een fanatieke instructeur die mij vaak
bestrafte.
Onderste rij van links naar rechts – De Jong (een Fries) - Ruud Hoppes - ? -
Blickwedel - Moulijn - ? –
Bovenste
rij alle ???????
Nagenoeg gelijke opname als de
vorige.
Een
andere sectie van de 1e Compagnie 1943 met Bataljonscommandant
Hagen. Rechts van de commandant zit mijn plaatsgenoot Jan Deiman (instructeur)
een goede Nederlander.
Enkele
namen in willekeurige volgorde: C.Nooteboom – C.Moerland - Aart de Jong -
W.B.A.Weenink - A.Fake - J.K.van der Bergh
- van Duuren - P.Jakobs - Ph. S. Arendshorst - Geurts – Jan Doef – Hupje
– Nauta –Vrijmoed – D.Weijers – van Delden – Jan Damme – Peters – Stubbe
–Slobbe - A.v.d.Broek – van der Vijver – Jan de Jong – M.C. van Tol – Maarten -
Joris de Jong – Verhulst – G.Heijligers –Slotboom – Wolves, de fanatieke
instructeur.
Al deze manschappen gingen in
februari 1944 (zonder kader) naar Rotterdam.
Het
wachtpeleton die ’s nachts op het
kazerneterrein heeft gepatrouilleerd en ’s morgens aantreedt voor inspectie van
de bataljonscommandant Majoor Hagen.
V.l.n.r.
Instructeur/wachtcommandant Grijpstra, Cornelis Breukink, ?, ?,?, Petrus Johannes
Geurts, Jochem Melgert, Ruud Hoppes, ?, Hendrik Frederik Willem Blickwedel,
Hendrik Willem Klein Haneveld. In het wachthuisje Eppe Oosting.
Februari 1944 ging deze compagnie
naar Rotterdam.
Standplaats Westersingel
Rotterdam.
Na de opleiding werd de 1e Politie Compagnie (4 secties) en ook onze 4e
sectie als 1e Politie Compagnie op 1 Februari 1944 gestationeerd aan de
Westersingel te Rotterdam.
Ook daar bestond de dienst
veel uit sporten, zowel op de binnenplaats aan de Westersingel evenals op de
Nenijtobaan. Voorts zwemmen in het Oostelijk Zwembad aan het Oostplein. Ons
werk bestond uit wachtdiensten bij het Raadhuis Coolsingel en het Gasfabriek
nabij het Marconiplein.
1944. Sport op de binnenplaats van
de kazerne Westersingel te Rotterdam.
Naar het Oostelijk zwembad om te
zwemmen.
Op wacht voor een gebouw in
Rotterdam.
Met een collega van mij zijn
we met succes adressen van NSB-ers gaan verzamelen met medewerking van
collega's van bureau Boezemsingel en Hoflaan. Eenmaal kregen we opdracht om
fietsen vorderen. Dat wekte bij een aantal van ons weerstand op. We overlegden
hoe we dat zouden kunnen saboteren.
Het saboteren was gevaarlijk, want commandant Suk was vaak in de omgeving.
Meerdere malen ben ik bij hem op het bureau ontboden om een berisping in ontvangst
te nemen. Eenmaal ben ik met nog een aantal collega’s door hem bedreigd met de
kogel, wij hadden, terwijl we bij de gevorderde fietsen op het D.P. station
wacht moesten houden, vernielingen aangericht aan de fietsen. We werden voor de
tweede keer opnieuw met vijf man bij hem op het bureau ontboden, waar ons werd
gezegd: “wanneer zoiets nog eenmaal gebeurd, worden jullie onmiddellijk naar
een kamp getransporteerd”.
Dan komt eindelijk september
1944 aan de Westersingel. Een enerverende atmosfeer - onzekerheid i.v.m. invasie
- allen aantreden op de binnenplaats -wapens afleggen - en in opdracht van de
commandant worden we dan voor de keus gesteld: ondergebracht te worden bij de
Duitse Politie, of … een vraagteken.
Een man of acht meen ik,
gingen over naar de Duitse Politie. De rest waaronder ik kozen voor het
vraagteken. De vraagtekens werden ondergebracht bij diverse bureaus als
Wachtmeester der Staatspolitie. Ik met meerdere bij het bureau Oostervantstraat.
Het was 's avonds 10
november 1944. Mijn collega Agent Gerrit de Groot en ik waren in de kost bij
Hendrik van Waardenburg (conciërge van het Politiebu-reau Haagseveer) in de
Schefferstraat 20, nabij het Ungerplein. Daar kregen we via het verzet de tip
om ons te verstoppen in het in aanbouw zijnde gebouw van de Nationale Nederlanden
op de Schiekade voor een op komst zijnde razzia.
Wij gingen op pad daarheen
maar er bleek vanwege de afzetting al geen doorkomen meer aan. Wij gingen dus
onverrichterzake terug en wachten maar af. Achteraf bleek het goed te zijn dat
we er niet door konden want later hoorden we dat men in het in aanbouw zijnde
gebouw handgranaten had gegooid.
Alle mannen van 17 t/m 40 jaar
worden door de bezetter opgeëist.
De morgen van de 11 november
was het dus buiten aantreden of huiszoeking van de Duitsers. Van de Duitsers
die bij ons in de Schefferstraat 20 huiszoeking deden, moesten mijn collega
Gerrit de Groot en ik mee in onze uniformen van Politie. Maar op ons verzoek -
omdat er al twee personen uit een huis op transport gingen - kregen we de
huiszoekers zover dat de heer Waardenburg geboren 1904 mocht blijven, hoewel
hij nog de grensleeftijd van 40 jaar had. Een geluk voor de familie Waardenburg.
Ja ook wij als Agenten van
Politie waren het slachtoffer. Allen dus buiten opstellen en zo ging het in
colonne naar het Nenijto terrein. Daar werden we - ik weet niet op welke basis
– geselecteerd, de een naar links en de ander naar rechts. Dan wederom in
colonne naar het station Oost.
In colonne naar het
station. Dat gold ook voor ons als politiemannen van Schalkhaar.
Een duidelijk bewijs dat
men geen vertrouwen in ons had.
Uit het dagboek van een
Rotterdammer: “10 november 1944 – Alarmtoestand! De politie en de marechaussee
zijn ontwapend! De bruggen zijn opgehaald (..); op de hoeken der straten staan
zwaar gewapende Duitse soldaten die niemand doorlaten; de schoolkinderen zijn
weer naar huis gestuurd. De enkele mensen die nu nog aansluiting hadden op de
telefoon, zijn nu ook afgesloten (ook de ziekenhuizen!) Zo begon de grote
mensenjacht in Rotterdam. De Wehrmacht had de stad afgesloten. Huis aan huis
werd het bevel verspreid dat alle mannen van 17 tot 40 jaar zich moesten
melden. De Wehrmacht had dringend behoefte aan slaven om verdedigingswerken te
bouwen. De huizen werden doorzocht. Op hen die trachten te ontvluchten, zou
worden geschoten. Vijftigduizend Rotterdammers werden afgevoerd. Bron
van foto en bijschrift onbekend.
Op het terrein Nenijto
vielen nog een of meerdere schoten. Er werd verteld, dat iemand van de
transporterende Rotterdammers zich had gemeld in het Nederlandse militaire
uniform en had gezegd dat hij wel als krijgsgevangene wilde, maar niet als
civiel. Hij scheen ter plekke te zijn gefusilleerd.
Op transport naar
Duitsland
Wij gingen dan met de trein vanaf
het station Oost richting Gouda en belandden in Ermelo waar we werden
samengedreven in een bosachtig gebied, dat door Duitse militairen was afgezet.
Daarvandaan ging het 's avonds naar een kerkgebouw in Ermelo waar we meen ik
hebben overnacht. De volgende dag gingen we per trein richting Enschede. Bij
het naderen van de grens probeerden meerderen waaronder ik, nog een geschreven
briefje uit de trein te gooien, om achterblijvers op onze reis te attenderen.
Er gingen geruchten dat de zoekers naar deze brieven vanuit de trein door onze
bewakers werden beschoten.
Via Gronau ging het verder Duitsland in. Wij konden ons moeilijk oriënteren waarheen,
want in de vee- of goederenwagons zaten uitsluitend kleine luiken. In ieder geval
belandden we in de buurt van Essen. Daar stopte de trein vermoedelijk door
luchtalarm. De bewakers zochten ergens dekking en wij stonden dus aan een bombardement
bloot, wat gelukkig voor ons goed afliep.
Een voorval in de trein van
dat moment is mij altijd bijgebleven. Een collega- agent met de familienaam
Visch, afkomstig uit Ermelo, hield bij het vallen van de bommen zijn
handkoffertje als bescherming boven zijn hoofd. Men kan zich zo een paniekbeweging
voorstellen, maar het was een kluchtig gezicht.
Nog eens even de situatie
schetsen in een wagon met 65 mensen en dus bijna boven op elkaar zitten. Eten
is zeer zeker een probleem geweest, maar kan me dat niet meer herinneren. Wel
dat het erg benauwd was. Ook drinken was een probleem. Op een gegeven moment
deed een fles water de ronde, ieder een slokje. En dan het probleem van je
behoefte doen - natuurlijk diarree - op een krant doen en door het luikje er
uitsmijten. Ik herinner mij slechts een keer van stoppen van de trein en dat we
er onder bewaking uit konden.
Dan belanden we in Ulm. Daar
werden we een aantal dagen ondergebracht in een lager waar veel gevangenen
zaten o.a. ook Russen. We constateerden al snel dat alles vol wandluizen zat.
Ik weet niet hoeveel dagen we daar waren, maar tamelijk snel ging het richting
Stuttgart (Bad Cannstadt) Daar werden we ondergebracht in een gebouw zonder
vensters.
Vanuit dit gebouw ging het dagelijks naar het station en dan met een
lokaaltrein ergens heen om daar te werken aan de spoorlijn; bomtrechters dicht
maken en egaliseren met pikhouwelen, bij een hard bevroren bodem.
Op een dag staan we op het
station op het eindpunt van het stationsemplacement te wachten om met de trein
naar het werkpunt te gaan. Daar stonden twee treinen die na elkaar zouden
vertrekken in dezelfde richting als onze werkplek. Wij wilden natuurlijk het
liefst in de trein die het laatst vertrok, maar onze bewaker, de Duitse spoorman
Heinrich, loodste ons naar de snelst vetrekkende trein. We dachten dus pech te
hebben gehad, maar het was achteraf ons geluk. Onze trein vertrok en moest op
een gegeven moment wachten voor een onveilig signaal. Dat duurde nogal lang en
plotseling een enorme klap. Het bleek dat de tweede trein van het vertrekpunt
met een enorme knal op die van ons was gebotst en in die trein vielen vele
doden en zwaargewonden. Wij die voor in de eerste trein hadden plaatsgenomen
kwamen er met builen en schrammen vanaf. Er ontstond een panieksituatie rondom
de treinstellen, waar wij met de schrik vanaf waren gekomen.
Een volgend voorval waarbij we geluk hadden, was toen wij onderweg waren naar
een werkplek in de buurt van Heilbronn. Maar voordat we daar waren aan-
gekomen, werd de lucht a.h.w. zwart van de bommenwerpers die Heilbronn voor een
groot deel verwoestten.
Veel bombardementen hebben
we ook meegemaakt in Stuttgart, vaak de schuilkelder in. Wat ik mij ook herinner
waren schuilkelders in kegelvorm in Ulm of Stuttgart en bij de ingang de
mededeling: “Buitenlanders naar boven”.
Gevlucht van Stuttgart
naar Ter Apel
Dan de situatie in de gebouwen op de Louisesplatz (wij noemden het
luizenplaats). In Stuttgart was er bewaking en ook werd er ‘s ochtends en ‘s
avonds appel gehouden, maar er was voor ons toch een zekere mate van
bewegingsvrijheid. Wij waren met z’n zessen reeds geruime tijd bezig om
vluchtpogingen voor te bereiden: Agent Gerrit de Groot, Jan Malan in
brandweeruniform, Johan Knüpke (rechercheur) die perfect Duits sprak en ik. En
dan nog de eerder genoemde agent Visch en nog een agent. Beide laatstgenoemden
lieten het afweten i.v.m. verantwoording voor hun achtergebleven familieleden.
Begrijpelijk, wij vieren waren ongehuwd.
Knüpke had voor onze vluchtpogingen onder andere contact gelegd met de pastoor
en de pastoor had contact met het arbeidsbureau (Frau Meijer). En Frau Meijer
als ingewijde, bezorgde ons de (Rückkehrschein) terugreisbeschei-den naar
Holland. Als motief voor die bescheiden werd gebruikt dat wij met z'n vieren
(drie van ons waren immers in uniform) een transport naar Stuttgart hadden
gebracht en dat we nu terug moesten naar Holland.
Wij moesten ‘s avonds na appel verdwijnen en proberen vóór het ochtendappel zo
ver mogelijk zien weg te komen, zodat bij het ontdekken van ons verdwijnen het
zoeken moeilijk werd. Een bepaalde avond ging het op weg met de bedoeling
richting Zwitserland. Dat was de kortste weg naar de vrijheid. In Bad Canstadt
waren Nederlandse postboden werkzaam en daar gingen wij nog even informatie
halen. Van hen hoorden we dat de Zwitserse grens streng werd bewaakt en dat de
vorige dag nog vluchtelingen waren gedood. Dus wij afblazen.
De volgende vluchtpoging ging richting Nederland omstreeks 11 januari 1945. We
hadden het advies te vertrekken ‘s avonds van het station met een trein die uit
Rottweil vertrok naar het Noorden. Dat zag er goed uit, maar bij het wachten op
die trein kwam via de omroeper de mededeling dat die trein grote vertraging
had. Pech! Dan een lokaal treintje genomen. We kwamen echter niet ver. Ergens
in een militair kamp hebben we de nacht doorgebracht. Wij hadden voor de
buitenstaander immers goede papieren.
De volgende ochtend ging het
richting Würzburg waar we op het station de nacht doorbrachten. En weer de volgende
ochtend kregen we vervoer in een militaire trein met Russen in Duitse militaire
uniformen en met Duitse Officieren. Ook een Generaal was daarbij die, zoals
later bleek, naar het front in Arnhem ging. Ik weet niet precies meer de route
van de trein. Wel nog, dat we ten zuid- westen van de stad Minden, door laag
vliegende geallieerde vliegtuigen die heen en weer vlogen - men kon de piloot
duidelijk zien - beschoten werden. De trein was intussen gestopt en allen vluchtten
uit de trein zodra de vliegtuigen even verdwenen om te keren. Meerdere malen
vlogen ze laag over de trein. Ook de militairen vluchtten weg en zochten met
ons dekking. De locomotief werd zwaar beschadigd .
Velen van deze Russen die zich toen bij de bevolking in het landelijk gebied
met boerderijen van eten probeerden te voorzien, moesten voor straf na appel op
een open wagon de reis mee vervolgen.
Tijdsduur van een en ander is mij niet bijgebleven. Wel probeerden we te
lokaliseren waar we zo ongeveer waren. De trein bestond uitsluitend uit
gesloten wagons waarvan wij de grote schuifdeuren indien gewenst konden openen.
Onze onderkomst daar was bij enkele onderofficieren, die wij gezegd hadden dat
we op de terugweg waren. Mijn drie collega 's moesten naar het Westen en ik
naar het noorden naar Ter Apel waar mijn ouders woonden.
Op een gegeven moment
ontdekten we dat we de grens passeerden. In de morgen toen het al wat licht
werd, naderde de trein langzaam een klein stationnetje. We vroegen aan iemand
die aan het spoor werkte waar wij waren. Het bleek Almen (Laren) te zijn. Daar
heb ik snel met een sprongetje de trein verlaten. We wisten namelijk, dat als
men over de IJssel was, het teruggaan naar het noorden voor mij moeilijk zou
zijn.
Bij een boerderijtje heb ik dan maar aangeklopt. Het was een prachtige
ont-vangst. Na mijn uitleg direct gebakken aardappelen enz. Met de fiets heeft
iemand mij een eind op weg gebracht en ik ben dan verder gelopen richting
Nijverdal. Bij schemerdonker passeerde mij een wielrijder die ik heb gevraagd
om onderdak voor de nacht. Hij nam mij mee naar zijn huis en daar heb ik de
nacht doorgebracht. De volgende morgen ging ik via Lemelerberg in de sneeuw
richting Noorden. Het water stond mij in de schoenen. Voor de dorst nam ik
sneeuw. Onderweg werd ik aangehouden door een onderluitenant van politie (ik
meende van Schalkhaar). Van hem moest ik mij direct bij de eerstvolgende
politiepost melden. Natuurlijk heb ik dat niet gedaan. Enige kilometers voor
Ommen werd het wederom donker en vroeg ik aan een voorbijganger of hij wist
waar ik kon overnachten. Hij verwees mij direct naar zijn ouders, een klein
boerderijtje. Ook daar werd ik gastvrij ontvangen met eten enz. De volgende
morgen weer te voet verder. Spoedig had ik het geluk met een auto mee te kunnen
rijden die turf ging halen ergens in de buurt van Emmer-Erfscheidenveen. De
resterende kilometers ging het te voet naar mijn ouderlijk huis, aankomst 18
januari 1945 ca. 8 uur avonds. Daar was bij mijn familie grote blijdschap.
Maanden hadden ze overal geïnformeerd zonder aan de weet te komen waar ik was
en maanden hadden ze niets van mij gehoord. Toen was het onderduiken geblazen
in de hoop dat niemand mij had gezien.
Door de Landwacht
gearresteerd
Op 17 maart 1945 was ik met
mijn moeder in achterhuis / bijkeuken bieten aan het schoonmaken voor het maken
van stroop. Op zo’n
Mijn moeder viel in onmacht.
Ik kon haar opvangen, maar dat was blijkbaar te veel. Ik kreeg te horen “laat
haar maar vallen, anders slaan we jou er ook bij neer”. Ik mocht in huis nog
even wat noodzakelijke kleding aantrekken en toen ging het in een arrestatieauto
waarin nog enkele arrestanten zaten naar Hotel Dopper in Stadskanaal waar de SD
hun bivak had. We werden daar ondervraagd en geregistreerd en vervolgens gebracht
naar de Marechausseekazerne in Stadskanaal. De Marechaussees daar waren goede
vaderlanders. Zij vroegen of ik nog iets wenste, of iets te verbergen had. Ik
heb daar mijn aantekeningen over de vlucht die ik thuis had opgeschreven en bij
mij droeg én mijn terugreisbescheiden laten verbranden, zodat mij dat bij latere
verhoren niet zou belasten.
De volgende dag moesten we
weer de arrestatieauto in. Op de Kielsterachterweg maakten de Landwachters een stop omdat er
vliegtuigen overgingen, Ze sloten de wagen af en gingen zelf dekking zoeken. Na
het verdwijnen van de vliegtuigen gingen we verder richting Groningen. Tot onze
schrik naar het Scholtenshuis waar de beruchte SD haar zetel had. Daar werden
we bij binnenkomst geslagen en toegesnauwd “Opstellen met gezicht naar de muur”
en “we zullen je zo doodschieten”; uitroep van de SD’er Lehnhof. Vervolgens
werden we opgesloten in het Politiebureau aan het Martinikerkhof, waar we in
een grote zaal waren ondergebracht.
De
ouderlijke woning (eerste woning op de kaart) waar ik was ondergedoken en door
de Landwacht werd gearresteerd op 17 maart 1945.
Zo nu en dan moesten we
buiten het Politiebureau onder strenge bewaking werkzaamheden verrichten, zoals
op- en afladen van goederen Met nog iemand maakte ik een afspraak om op een
gegeven moment te vluchten. Daar kwam helaas de bewaker achter. Het gevolg was
cellulaire opsluiting.
Op vrijdag 13 april 1945
werd ik losgelaten omdat de Canadezen Groningen waren genaderd. Waar moest ik
heen? Ik meldde mij toen aan bij de Politiecommandant die mij het verblijf in
het politiebureau aanbood.
Door de Canadezen bevrijd
Op vrijdag 13 April 1945
vechten de Canadese bevrijders zich een weg naar de stad Groningen en nemen de
stad onder vuur. Ik dacht dat het 14 of 15 April was dat vanuit de Oosterstraat
de Canadezen oprukten naar de Grote Markt.
Op de Grote Markt stonden
veel gebouwen in brand. We hadden angst dat het politiebureau zou worden getroffen
of dat het bureau zou worden bedolven onder een instortende Martinitoren. Wij
zochten bescherming in de kelder van het bureau. Vier dagen en drie nachten
laaiden de vlammen om ons heen en bevonden we ons in de gevechtslinie. Het
laatst werd er vanuit de Kreupelstraat nog door Duitsers geschoten richting
Oosterstraat.
Eruit konden we niet vanwege
de schutters nog hier en daar. Na enige tijd zagen wij de mogelijkheid om eruit
te breken. Een brigadier nam mij mee naar zijn huis aan de Turfsingel.
Na een oriënterend gesprek
kwam ik in dienst van de Groninger Politie. Ik kreeg onderkomst bij een familie
Plenter aan de Turfsingel.
De
verwoesting van de Grote Markt in Groningen, enige dagen na de gevechten.
Uiterst rechts een deel van het uitgebrande Scholtenshuis waar de SD was
gevestigd. linksachter de Martinitoren is het dak zichtbaar van het
politiebureau waar ik gevangen zat. (foto uitg. Gebr. Janssen, Heerestraat).
Door vrienden (P.O.D.)
gevangen genomen
In groepjes van ca. 8 man moesten wij als politiemannen en mensen uit het
ver-zet, overal waar de stad bevrijd was, huizen doorzoeken naar eventueel
achtergebleven of verstopte Duitsers of Nederlanders arresteren en verhoren.
Het was toen nog een ongecontroleerde en onoverzichtelijke situatie.
Na vermoeidheid konden we wat uitrusten en slapen op noodbedden in de Korenbeurs
en werden daar door het Rode Kruis verzorgd. Deze situatie had enige dagen
geduurd. Misschien ruim een week, ik weet het niet exact.
Wij lagen dan weer eens op onze noodbedden uit te rusten. Er waren enorm veel
mensen in de Korenbeurs, het was een komen en gaan. Plotseling werden we ruw
gewekt en zelf gearresteerd en zonder enige uitleg afgevoerd naar het Huis van
Bewaring en in cellen opgesloten.
Daar zat ik dan, beduusd en
ontdaan in de gevangenis, mij van geen kwaad bewust. Overal buiten straatfeesten
en gejoel van mensen die de bevrijding vierden. De bevrijding waarnaar je
altijd zo naar had verlangd en uitgekeken. Er kwam geen enkele uitleg over het
hoe en waarom we in deze situatie terecht waren gekomen.
Eerst na ca. zes weken kwam de mededeling dat we uit gevangenschap werden ontslagen
met de verklaring, dat een burger in Canadees uniform in onze groep een politiek
verleden had. Maar waarom die dan niet alleen gearresteerd? Voor ons was en
bleef dit een ondoorzichtige situatie en een raadsel hoe men acht mensen zonder
aan te horen en zonder uitleg zes weken lang gevangen kan zetten.
Terug naar standplaats
Bureau Oostervantstraat, Rotterdam
Na
zes weken, op 13 juni 1945, kreeg ik een vergunning van het Militair Gezag om
weer terug te keren naar mijn standplaats de Gemeente Politie te Rotterdam -
Bureau Oostervantstraat.
Ik was toen 21 jaar en had
niets. Ook geen kleding. Alleen mijn uniform. En de lonen bij de politie voor
een 21jarige politieman waren laag. Ieder moest zelf maar met de situatie zien
klaar te komen.
6 juli 1945 moest men i.v.m.
de geldsanering aanvangen met de omruiling van 10 gulden oud voor tien gulden
nieuw (het zg. tientje van Lieftinck). Ik bezat toen zelfs nog geen tien gulden
oud, dus leende ik het van mijn toenmalige kostvrouw Knoester aan de
Diergaardesingel 55 b waar ik onderdak had gevonden samen met mijn collega
Arendshorst.
Weer aan het werk in Rotterdam, het
verkeer regelen in de omgeving van de ingang Maastunnel.
1946
- Jubileumfoto gemaakt bij de jubilaris Hoofd Agent van der Linden van het Bureau
Gemeentepolitie Oostervantstraat bij hem thuis in Rotterdam - West. Ruud Hoppes
zit rechtsboven op de rand.
Zuiveringsbesluit
Het Zuiveringsbesluit werd
kort na de oorlog in werking gezet om onderzoek te verrichten naar de politieke
betrouwbaarheid van iemand. Een zekere wachtmeester Jan Adrianus Rolloos
geboren 1 maart 1902 te Papendrecht (mij geheel ombekend), had mij
NSB-sympathieën verweten omdat hij mij wel eens in gesprek had gezien met enkele
NSB-collega’s uit onze sectie. Dat had tot gevolg dat een nader onderzoek naar
mijn politieke betrouwbaarheid in oorlogstijd werd ingesteld.
Dit voorbeeld laat eens weer
zien hoe er soms op onterechte verklaringen verkeerde beslissingen werden genomen.
In mijn geval heeft men dit tijdig ingezien, maar velen zijn er die door
onjuiste verklaringen van getuigen, die in hun bekrompen fantasie iets meenden
te weten, daarvoor ten onrechte hebben moeten boeten.
Maar dit voorbeeld laat ook zien, dat er maar enkele NSB’ers onder de Schalkhaarders zaten en dat Nazisympathieën niet op prijs werden gesteld.
POLITIE ROTTERDAM
Centraal Bureau
Afd. Administratie Zuivering
Kopie van
origineel!
********************
R A P P O R T.
Naar aanleiding
van het verzoek van het Directoraat Generaal van Politie,om een hernieuwd
onderzoek betreffende Rieuwert Hoppes, geboren 4 Februari 1924, wonende
Schefferstraat 20 te Rotterdam, stelde ik Pieter Cornelis Kerpel, agent van Politie
te Rotterdam, op Vrijdag 21 December 1945, na daartoe bekomen opdracht een
onderzoek in en hoorde de navolgende agenten allen afzonderlijk. Nadat ik hen
terzake had ingelicht, verklaarde:
Willem Bernardus Albertus Weenink, geboren 11 April 1924 te Eindhoven: Daar ik
bij de 1e Politie Compagnie te Rotterdam als adminstratievekracht was
ingedeeld, vernam ik daar dikwijls welke straffen er werden uitgedeeld. Ik
hoorde daar dat Hoppes voor zijn anti-Duitsche houding meerdere malen werd gestraft.
Hoppes was ingedeeld bij de 4e Sectie van de 1e Politie Compagnie die uit ± 30
Man bestond. Daar Melgert een N.S.B. er, ook in die Sectie was is het mogelijk
dat Hoppes wel eens met hem heeft gesproken, doch dat werd haast door al de jongens
gedaan, daar Melgert een kinderlijk type was en als goed bekend stond voor
zoover een N.S.B.er goed genoemd kan worden. In Augustus 1944 heeft de N.S.B.
wachtmeester A.de Jager eens tegen mij gezegd, dat Hoppes uit moest kijken,
daar hij zich te scherp anti uitliet.
Theodorus van der Stelt, geboren 27 September 1923 te Rotterdam, verklaarde:
Sinds Februari 1943 ken ik de door U genoemde Hoppes. Naar mijn mening is het
een antiman. Hij heeft verscheidene malen een schrobbering gehad door zijn Anti
nationaal-Socialistische houding. Het is mij niet bekend dat hij ooit een onvaderlandsche
daad zou hebben verricht. Hoppes stond bij zijn collega`s gunstig bekend.
Aart de Jong,geboren 9 Juli 1922 te Nieuwlekkerland,verklaarde: Hoppes was een
tegenstander van het nationaal-socialisme. Hij sprak wel eens met de N.S.B.ers
Oosting en Komdeur, doch dat deden wij allen. Veelal was Hoppes met hun in discussie
over de politiek, hij was dan nogal scherp. Hoppes stond bij de jongens van de
1e Politie Compagnie gunstig bekend.
Aalbert Fake, geboren 27 November 1924 te Amsterdam verklaarde: Hoppes was een
scherpe tegenstander van het nationaalsocialisme en stond zijn collega`s
gunstig bekend. Hij is dikwijls door zijn anti houding gestraft. De N.S.B.ers
in 1e Compagnie, met wie hij wel eens sprak, stonden als niet gevaarlijk geschreven,
zoo dat wij allen van tijd tot tijd wel eens met hen in gesprek raakten.
Johannes Koenraad
van den Bergh, geboren 15 December 1924, te Kedichem,verklaarde: Indien wij bij
de 1e Politie Compagnie onvaderlandsche opdrachten kregen, was Hoppes een der
grootste dienstdrukkers.
Cornelis Moerland, geboren 9 December 1923 te St.-Annaland, verklaarde: Hoppes
was scherp in zijn discussie tegen de N.S.B.ers Komdeur en Oosting, maar ging
wel eens met Komdeur passagieren. Tijdens de zangles en andere lessen, welke
niets uitstaande hadden met het politievak, stak hij de draak en bracht zo’n
les wel eens in disorde.
Cornelis Nootenboom, geboren 9 juli 1922 te Rotterdam verklaarde: Hoppes was
een zwaar anti N.S.B. Nam veel de N.S.B.ers in het ooitje en was scherp in zijn
discussie tegen het nationaal socialisme. Hij stond algemeen bekend als een der
grootste tegenstander van de N.S.B.
Jan Adrianus Rolloos, geboren 1 maart 1902 te Papendrecht, verklaarde: Op grond
van zijn omgang met Komdeur, Melgert en Oosting (N.S.B ers ) achtte ik Hoppes
niet politiek betrouwbaar. De bedoeling van mijn vroeger afgelegde verklaring
was aandacht op Hoppes te vestigen, om een grondig onderzoek naar hem te doen
instellen.
Tenslotte hoorde ik, rapporteer, Hendrik van Waardenburg, geboren 20 Maart 1904
te Rotterdam, van beroep conciërge bij de Politie, wonende Schefferstraat 20 alhier,die
verklaarde: Gedurende de tijd dat Hoppes Bij mij in de kost is geweest,heb ik
hem leren kennen als een tegenstander van de N.S.B.
Rotterdam , 21
December 1945.
get. P.C.KERPEL
15 Maart 1946 ontving ik mijn
verklaring van politieke betrouwbaarheid in oorlogstijd.
Op 18 januari 1946 werden de
politiemannen met een Schalkhaaropleiding, die volgens het zuiveringsbesluit
zich in de oorlog als goede Nederlanders hadden gedragen, geconfronteerd met
ongenuanceerde uitlatingen van de ex-illegale werker en ARP Tweede Kamerlid
Smallenbroek, met zijn opmerking: “De belangrijkste vraag is hoe het
mogelijk is geweest, dat die beruchte Schalkhaarders bij de zuivering niet
collectief zijn ontslagen”. "Ik vraag mij af, of deze personen wel in het
gezagsapparaat kunnen worden gehandhaafd. Hier moet krachtig worden
ingegrepen."
Die onjuiste kritiek van een
bewindsman, die de misdaad van weinigen de hele groep aanwreef, veroorzaakte
veel onrust en paniekreacties bij velen. Ondanks dat we een goed geweten hadden
vroegen we ons af wat er met ons ging gebeuren.
De veroordelende term
“beruchte Schalkhaarders” is een uitdrukking die kant nog wal raakt.
Smallenbroek gaat er aan voorbij wat er in het overgrote deel van de Schalkhaarmannen
leefde en ook dat Schalkhaarders in kampen en elders het leven hebben gelaten.
En hij sluit zijn ogen er voor, dat bij de razzia in Rotterdam ook de Schalkhaar-agenten
(ca 65 man) werden gevangen genomen en als dwangarbeiders naar Duitsland werden
getransporteerd. Als die agenten nazi-gezind waren geweest en daarbij zelfs ook
nog berucht, had men ze zeer zeker daarvan vrijgesteld.
Ex-Schalkhaarder
Doesburg, die na de oorlog hoofdcommissaris van politie te Utrecht is geweest,
was beslist geen beruchte Schalkhaarder! Op deze op het terrein van de 1e
Compagnie Politie Opleiding Bataljon (Staatspolitie Schalkhaar) genomen foto
van 3 juli 1943 staat Doesburg, de latere hoofdcommissaris van politie te
Utrecht, rechts bovenaan.
Er zijn zeker zwarte schapen
onder de Schalkhaarders geweest. En er zullen zeker ook wel enigen door de
mazen van het zuiveringsbesluit zijn geglipt zoals instructeur W. bijvoorbeeld,
die in Schalkhaar werkelijk fanatiek was en ook mij vaak bestrafte. Hij ging na
de bevrijding weer dienst doen bij de gemeentepolitie in Rotterdam. Niemand
protesteerde daartegen wat mij zeer verbaasde. Maar de moed ontbrak ook mij
voor een protest omdat men door alle negatieve berichtgeving onzeker was
geworden.
Kleine zonde, grote
gevolgen
Als jong politie van 23 jaar
in 1946, had ik wel wat littekens achter de rug. Vooroorlogse armoede. Proberen
te overleven in de oorlog waarbij je niet altijd kon en mocht doen wat het
toenmalige gezag van je eiste. Dus moest je saboteren. Met die instelling stond
je ‘s ochtends op en ging je ‘s avonds naar bed. Vervolgens dwangarbeid,
vluchten en gevangenneming. En ten slotte de valse beschuldigingen van de
Politieke Opsporingsdienst te Groningen in april 1945, waarvan ze na ca. zes
weken moesten bekennen dat ze fouten hadden gemaakt en overijverig waren
geweest.
Pas in de vijftiger jaren
vond de rehabilitatie plaats via de Rechtbank te Groningen met toekenning van
een schadevergoeding van 15 gulden per dag. Maar het leed was al veroorzaakt.
Het was in de oorlog een
woelige situatie waarin men leefde. De noodzaak om te overleven dreef velen tot
handelingen die wettelijk niet door de beugel konden. Ook in de eerste
naoorlogse jaren gold dat nog, waarbij hier en daar iemand tegen de lamp liep.
Vaak natuurlijk de kleinen die geen raffinement hadden en eenmalig in de fout
gingen.
Zo werden mijn collega en
ik, (door een kennis die mij o.a. een colbertje die ik zo nodig had en niet kon
kopen uit zijn garderobe gegeven had en mij 20 gulden had geleend) voor het
karretje gespannen om ten gunste van hem sigaretten in beslag te nemen.
Gevolgen: het werd direct ontdekt. Ook direct huis van bewaring en proces; 9
maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Zo’n misstap werd je
bijzonder zwaar aangerekend.
Wat stom van je om daar in
te trappen zegt men dan. Inderdaad, maar het zij zo. Een collega schreef mij:
“veel bureaus waren destijds corrupt en zo lek als een mandje, ik heb bij vier
bureaus dienst gedaan en als ik daarover een boekje open had gedaan, dan had
men gelijk zo'n tien man kunnen ontslaan. Voor ieder rayoncommandant was het
een prachtige uitvlucht, om die onregelmatigheden op die jonge Schalkhaarders
af te wimpelen.
20 januari 1947 ontving ik het
wettelijk bewijs dat de P.O.D. mij ten onrechte had gearresteerd.
De burgermaatschappij
Daar stond ik dan: aanvang
juli 1947 met een Politiediploma waar ik niets meer mee kon en een diploma Machinebankwerker
en nog een niet uit te wissen litteken uit mijn politieperiode. De enige
mogelijkheid was om weer zinvol werk te zoeken om nog weer gestalte te geven
aan de rest van mijn leven.
In augustus 1947 had ik een
Monsterboekje aangevraagd. Zo zou mijn jeugdwens om op zee te gaan, wat door de
dreigende oorlogsomstandigheden destijds niet was gelukt, toch nog in
vervulling gaan.
Om de tijd voor
aanmonstering op een schip te overbruggen meldde ik mij als machinebankwerker
op de Scheepswerf en Machinefabriek “Waalhaven” te Rotterdam, waar ik op 24
september 1947 kon beginnen. In de loop
van oktober 1947 werd mij door de Arbeidsbeurs voor zeelieden te Rotterdam een
baan aangeboden op het schip de Willem Ruys die in een Zuid Engelse haven lag. De
volgende dag al, zou ik vanuit Hoek van Holland met de nachtboot moeten
vertrekken. Voor de laatste formaliteiten moest ik me nog even op de
arbeidsbeurs melden. Bij informatie door de arbeidsbeursambtenaar bij de
personeelschef van de Waalhaven bleek men daar niet bereid om mij ontslag te
geven. De reden was gebrek aan personeel op de scheepswerf. Er viel niet te
praten met de personeelschef en de arbeidsbeurs kon mij niet aannemen zonder
een ontslagbewijs. Voorlopig moest ik mijn zeemansloopbaan wens op een laag
pitje zetten.
En dan treft het lot mij
opnieuw. In de tweede helft van december 1947 tijdens mijn werk glijd ik uit en
kom met mijn linkerhand in een draaiende sleeschaafbank. Het grootste deel van
de vingers van mijn hand worden afgerukt.
Vermelding van het ongeluk in de
krant.
Kerstdagen 1947 bracht ik
door in het Bergwegziekenhuis. Daar drong het tot mij door: nooit een baan op
zee met slechts de beschikking over één hand!
Op de Scheepswerf maakte men
mij magazijnchef van het voorraadmagazijn.
Omdat er nog steeds grote
woningnood was in Rotterdam en het misschien jaren zou duren om daar een oplossing
voor te vinden nam ik 10 december 1948 bij de scheepswerf ontslag om in het
noorden van het land te trouwen en te wonen.
Een half jaar woonde ik bij
mijn ouders in Ter Apel. Ik had een tijdelijke baan gevonden in Groningen in de
verkoop en boekhouding van een ijzerwarenhandel. Zes dagen in de week met de
bus Ter Apel Groningen v.v.
Na een half jaar vond ik een
tijdelijke woonoplossing in Groningen. Daardoor was het mogelijk om ‘s avonds
te kunnen studeren voor het praktijkdiploma boekhouden, moderne
bedrijfsadministratie en staatspraktijkdiploma.
Van 1951 tot 1965 ben ik in dienst bij de fa. P. C. Nanninga te
Groningen als Procuratiehouder, belast met verkoop en administratie.
De directeur-eigenaar
A.R.Nanninga, was een prachtmens. We hadden een zeer goede verhouding. Met hem
heb ik veel buitenlandse beurzen bezocht. We fabriceerden een patent product.
Helaas voor mij komt dan het contact tot stand met een groot concern die de
productie wil overnemen. De ondertekening van het contract kan nog maanden
duren door juridische formaliteiten, maar het is zeker dat op termijn voor mij
daar in het concern geen plaats is.
Ruud
Hoppes 1961 - 37 jaar
In overleg met mijn
directeur ga ik solliciteren. Het komt tot diverse contacten, daarvan één uit het
midden van het land met een fabriek en een dependance in het noorden. Deze
directeur komt direct bij ons op bezoek en om de zaak kort te houden: ik was de
man die hij zocht voor het leiden van de dependance, naast een technische man.
Het klonk alles fantastisch. Hij zou alles regelen, huisvesting etc. Hij was
ook een geboren noorderling en zo pasten we goed bij elkaar. Het was een man
uit de top van het Nederlandse verzet met een hoge onderscheiding.
Even zogoed als bij een
politie-eenheid in oorlogstijd, wordt men ook in de burgermaatschappij
geconfronteerd met laagstaande individuen.
Aanvankelijk leek alles goed
te lopen maar al spoedig tekende zich een ander mens af als gedacht. Het was
werken zonder op de tijdsduur te letten en men kon op de mentaliteit en
voorgeschotelde systeem en werkwijze alleen maar ja en amen zeggen om niet in
ongenade te vallen.
Het was een dictatoriaal
bewind. En wanneer ik voor de ca. 50-60 werknemers in de fabriek met
voorstellen kwam over de lonen wimpelde hij dat vaak af met het commentaar:
“laat ze eerst maar eens werken, je zou een staaf ijzer nemen en ze het veen
inslaan”. En daar moest ik het dan vaak mee doen!
Een personeelslid (ook nog
familie van de directeur), een volwassen man die dag en nacht klaar stond, zat
eens te huilen in een hoek van de fabriek. Mij heeft dat pijn gedaan. Maar als
ik de directeur ‘s maandags van de trein haalde was zijn eerste vraag: “hoe
was het gister in de kerk?”. Dat was voor hem belangrijker dan een
menswaardige houding tegenover zijn personeel.
Met de directeur van een
firma naast ons was hij goed bevriend. Zij dronken af en toe een glaasje. Met
die firma ging het financieel niet zo goed. Mijn directeur wist dat, en merkte
op: “laat hem maar doodbloeden, dan neem ik die zaak over”. Dit zijn
maar een paar voorbeelden uit vele.
Bij mij waren door de houding van mijn directeur maagproblemen ontstaan,
wat uitmondde in maagperforatie en een spoedoperatie in het ziekenhuis. Maar ik
kreeg geen bezoek van de directeur in het ziekenhuis. En op een brief die ik
schreef bij mijn thuiskomst waar ik wachtende was op herstel, kreeg ik als
enige reactie een mededeling om mij te melden bij het bedrijf. Daar kreeg ik
een brief voorgelegd om te lezen en direct daarop te reageren. Dit weigerde ik
met de mededeling dat ik de brief eerst in alle rust wilde bestuderen.
Resultaat: woedend met een rode kop. In de brief stond nl. dat ik blijk had
gegeven de functie niet aan te kunnen. En dat zou ik dan maar toegeven.
Met dit voorbeeld voor ogen
zou ik tegen de heer Smallenbroek en consorten
willen zeggen: hoe is handhaving van zo’n verzetsman mogelijk geweest.
In alle structuren (ook die met een goede naam) komen laaghartige mensen voor
die, als zij in een machtspositie terecht komen, zich minderwaardig gedragen.
Ieder individu dient daarom naar zijn handelen en persoonlijke omstandigheden
te worden beoordeeld. De misdaad van enkelen, kan men niet ten laste leggen aan
een hele groep.
Ik bleef nog enige weken in
functie. Toen de directeur van een firma waarmee ik veel contact had van mijn
problemen hoorde, kreeg ik van hem het aanbod om bij hem te komen werken. Dit
tot grote woede van mijn voormalige directeur. In deze nieuwe baan bij v.d.Borg
en Heslinga te Groningen heb ik als chef verkoop binnen- en buitendienst
gewerkt van 1969 tot 1978. Toen werd ik geveld door mijn oorlogstrauma. Ik werd
100% arbeidsongeschikt verklaard.
In 1980 haalde ik nog eens
herinneringen op van de plaatsen van vroeger zoals de Ingang van het politiebureau
aan de Oostervantstraat en mijn kosthuis aan de Schefferstraat vanwaar ik met
de razzia in 1944 werd weggevoerd naar Duitsland.
SCHADELOOSSTELLING
NEDERLANDSE DWANGARBEIDERS WO II
In 2001verschenen er via de
media mededelingen dat er voor personen die in oorlogstijd in Duitsland werden
gedwongen te werken, de mogelijkheid bestaat om bij de Stichting
Burgeroorlogsslachtoffers (SBO) te Apeldoorn, Project Schadeloosstelling
Nederlandse Dwangarbeiders WO II, een claim in te dienen voor een financiële
schadeloosstelling.
Daarvoor diende ik mij aan
op grond van het feit dat ik op11 november 1944 als dwangarbeider naar
Duitsland was afgevoerd, met als nasleep daarvan gevangenschap tot 13 juni
1945.
Als reactie ontving ik de mededeling dat ik niet voor een financiële
schadeloosstelling in aanmerking kwam.
Een van mijn volgende
stappen is dan een mail d.d. 13 mei 2004 naar de directie van de Eenheid
Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II. Het antwoord komt dan 9 juni 2004.
De brief is verder overgetypt voor
de duidelijkheid en om de plaatsing te vereenvoudigen.
Geachte
heer Hoppes,
In reactie op uw e-mail van 13 mei 2004 kan ik u het volgende vertellen.
Ik heb uw e-mails aandachtig gelezen en ik wil hier benadrukken dat ik het
betreur hoezeer u heeft geleden door uw gedwongen tewerkstelling in Duitsland
gedurende de Tweede Wereldoorlog.
De schadeloosstelling van de ex-dwangarbeiders is een zaak van de Duitse regering.
Voor de schadeloosstelling is door de Duitse regering en het Duitse bedrijfsleven
dan ook een fonds opgericht. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)
is vervolgens door de Duitse regering belast met de uitvoering van de
schadeloosstelling van de niet joodse ex-dwangarbeiders die niet uit de Oosteuropese
landen afkomstig zijn, en dus ook voor de Nederlanders. De IOM is gekozen
vanwege een wereldwijde spreiding van haar kantoren. Op verzoek van de IOM
heeft de toenmalige Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen (SBO) hierin voor Nederland
een belangrijke taak gekregen. Bij de SBO was al een door het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)gesubsidieerd centraal meldpunt voor
ex-dwangarbeiders ingericht. De SBO heeft een loketfunctie op zich genomen en
heeft de aanvragen gecontroleerd op volledigheid. De gecontroleerde gegevens
zijn vervolgens bij het Hoofdkantoor van het IOM in Genève ingediend. Het hoofdkantoor
is verantwoordelijk voor de uiteindelijke beslissing over het verstrekken van
een uitkering.
U schrijft dat uw verzoek om schadeloosstelling is afgewezen. Het blijkt
dat slechts weinig niet-joodse, niet Oost - Europese ex-dwangarbeiders voor een
schadeloosstelling in aanmerking komen. Hier heeft de Nederlandse regering helaas
geen invloed op. Ik kan u verzekeren dat toenmalig Minister Borst van het
Ministerie VWS herhaaldelijk contact heeft gezocht met de partijen die bij de
onderhandelingen over het Duitse fonds betrokken waren. Er werd steeds weer op
aangedrongen om aandacht te besteden aan de positie van de Nederlandse
ex-dwangarbeiders en het verruimen van de strenge criteria om voor
schadeloosstelling in aanmerking te komen. Ook de toenmalige
minister-president, de heer Kok, heeft zich persoonlijk ingezet om deze kwestie
bij de onderhandelende partijen onder de aandacht brengen. Ondanks deze
herhaaldelijke bemoeienissen is Nederland aan de onderhandelingstafel
geweigerd. De criteria om in aanmerking te komen voor schadeloosstelling staan
vast en ook nu bestaat er geen mogelijkheid voor de Nederlandse regering om in
deze kwestie in te grijpen.
Uit uw mails begrijp ik dat u een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissing
van de IOM. Dit lijkt de enige, maar gezien de strenge criteria zeer kleine,
mogelijkheid om alsnog in aanmerking te komen voor schadeloosstelling.
Het Nederlandse kabinet heeft vanzelfsprekend begrip voor de behoefte
aan erkenning voor ondergaan leed tijdens de gedwongen tewerkstelling, zoals
ook bij u het geval was. Dit leed valt niet te vergoeden met geld. Laat mij u
verzekeren dat de overheid, weliswaar laat, aandacht heeft gekregen voor erkenning
van de ex-dwangarbeiders. De ex-dwangarbeiders hebben thans een eigen positie
in de wetten voor oorlogsgetroffenen, er zijn mogelijkheden voor immateriële
hulpverlening, er zijn monumenten opgericht en er is geschiedschrijving over de
ex-dwangarbeiders.
Ik verwacht dat ik u hiermede voldoende heb geïnformeerd.
Hoogachtend,
De Directeur van de Eenheid
Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II
mw. drs. P.Huitsing MCM
Het is voor mij onbegrijpelijk dat een
Nederlandse regering wordt geweigerd om aan de onderhandelingstafel te kunnen
pleiten voor zijn landgenoten. Men had hier volgens mij niet mee akkoord moeten
gaan.
Er zijn dwangarbeiders
geweest die het er veel minder hebben afgebracht dan ik. Velen hebben hun dwangmatig
verblijf in Duitsland moeten bekopen met de dood. Anderen raakten lichamelijk
gehandicapt. Weer anderen ondervonden hun verdere leven nadelige gevolgen van
hun dwangarbeid. Er zijn ook dwangarbeiders uit Duitsland teruggekomen met een
ziekte, waaraan zij later overleden of waarvan zij wel herstelden, maar
waardoor hun verdere toekomst negatief werd beïnvloed.
“Dit leed valt niet te
vergoeden met geld” stelt de directeur van de Eenheid Oorlogsgetroffenen en
Herinnering WO II. Dat is waar, maar ook niet met een excuus.
Het toekennen van een
financiële compensatie echter, is het bewijs van erkenning en een welgemeend
excuus. Op zijn minst had de Duitse regering aan alle afgewezenen een oorkonde
op naam kunnen aanbieden met een eenmalig bescheiden geldbedrag als bewijs van
erkenning en medeleven.
Een dergelijk voorstel had
de Nederlandse regering m.i. op zijn minst aan de Duitse regering moeten voorleggen.
Nu maar eens zien hoe de
Duitse ambassade reageert.
Ook deze brief is overgetypt voor de
duidelijkheid en om de plaatsing te vereenvoudigen.
Geachte heer
Hoppes,
Uw teleurstelling
dat u van het IOM geen compensatie voor verrichte dwangarbeid heeft gekregen
kan ik heel goed begrijpen. De redenen hiervoor heeft u reeds kunnen opmaken
uit de beschikking van de IOM. Staat u mij toe dit nog eens toe te lichten.
De
compensatieregeling voor dwangarbeiders kwam vooral tot stand, omdat joodse en
Oosteuropese dwangarbeiders gedurende de Tweede Wereldoorlog meestal onder
bijzonder harde en buitengewoon onwaardige en mensonterende omstandigheden
dwangarbeid moesten verrichten. Hiermede wordt zeker niet geloochend dat ook
Westeuropese dwangarbeiders onder persoonlijke en materiële ontberingen te lijden
hadden. Bijna alle in Oost-Europa levende dwangarbeiders hadden echter bovendien
na het neerkomen van het ijzeren gordijn ook verder een zwaar lot vol van
ontberingen. Zij werden ertoe veroordeeld meer dan veertig jaar lang in onvrijheid
te leven, waar als verzwarende omstandigheid bij kwam, dat vele van hen werd
verweten te hebben gecollaboreerd met Hitler Duitsland. Ook bleven zij buitengesloten
van de economische bloei tijdens de naoorlogse periode.
Om het ondergane leed tenminste voor een klein deel weer goed te maken, werden
door de Bondsregering en de Duitse industrie financiële middelen ten bedrage
van 10 miljard mark ter beschikking gesteld. Tevens werd vastgelegd dat
dwangarbeiders uit West-Europa die een vergelijkbaar hard lot hadden ondergaan
als dwangarbeiders uit Oost-Europa ook gecompenseerd dienden te worden. Een
compensatie voor alle Westeuropese dwangarbeiders was wegens onvoldoende
middelen jammer genoeg niet mogelijk. De regeringen van alle Westeuropese
landen zijn hierover geïnformeerd en zij hebben geen bezwaar gemaakt tegen de
getroffen regeling. Desondanks ontstond in de openbaarheid de indruk, dat alle
dwangarbeiders konden rekenen op een compensatie.
Dat veel Westeuropese dwangarbeiders geen compensatie ontvangen, betekent in
geen geval dat de Bondsrepubliek Duitsland niet ook hun lot betreurt. Zij
vraagt om vergeving voor datgene wat hun is wedervaren.
U kunt ervan verzekerd zijn dat wij in Duitsland juiste lering hebben getrokken
uit het onheil van de Nazi-barbaarsheid, zodat iets dergelijks zich nooit meer
kan herhalen. Hopelijk ziet u de negatieve beschikking van de IOM niet als afstandname
hiervan. Voor dat wat u in Duitse naam is aangedaan, wil ik u ook in naam van
de Bondsregering om excuses en indien u dit mogelijk is om vergeving verzoeken.
Met vriendelijke groet
i.o.
Dr. Michael Frank
Excuses namens de
Bondsregering en vergeving gevraagd. Het is toch wel iets. Maar het kan mijn
mening op de vorige brief van de directeur van de Eenheid Oorlogsgetroffenen en
Herinnering WO II, niet wegnemen.
Met het openbaar maken van
mijn ervaringen, heb ik willen laten zien hoe jeugdomstandigheden van grote invloed
kunnen zijn op iemands levensloop. Want het mag duidelijk zijn, als ik in een
welgesteld gezin was opgegroeid en naar de HBS was gegaan, had mijn levensloop
een geheel andere wending genomen.
Nu, als gebrandmerkt
ex-Schalkhaarder politieman in oorlogstijd, wil ik graag getuigen, dat het etiket
van fout en berucht, dat de ex-Schalkhaarders na de oorlog is opgeplakt, geheel
ten onrechte is. Dit komt alleen op rekening van een, naar verhouding klein
aantal verkeerd ingestelde Schalkhaarder politiemannen.
Met deze bijdrage hoop ik
ook een dienst te hebben bewezen aan al mijn oud collega’s ex-Schalkhaarder politiemannen
en hun kinderen en kleinkinderen.